Man met wit haar en een microphone, die enthousiast op het podium staat.

Interview Paul van Vliet

Blog

Door Luuk Verpaalen

Nu pas hoor ik wat ik voor mensen betekend heb

Het is een herfstige maandagmiddag in Den Haag. Een iel zonnetje slaagt er nog net in de roodbruine bladeren op het gazon van het Lange Voorhout van enige gloed te voorzien. De portier van Hotel des Indes heet een buitenlandse diplomaat welkom. Verderop nemen Japanse toeristen selfies bij de Hofvijver. Een smal straatje leidt naar de kleine gracht Smidswater. Hier, midden in het hart van cultureel en politiek Den Haag, woont Paul van Vliet. In een verbouwd pakhuis, met op de eerste verdieping een ontvangstruimte waar vroeger zijn kantoor was gevestigd. Met zijn ‘huistheaters’ de Koninklijke Schouwburg en Diligentia op loopafstand. En natuurlijk PePijn, het theatertje dat niet meer weg te denken is uit de Nederlandse cabaretwereld. In gebruik sinds 1964, eerst exclusief voor het door Van Vliet opgerichte gelijknamige cabaretgezelschap, tegenwoordig vooral een podium voor jong talent.

De naam PePijn prijkt ook op het naambordje naast de imposante voordeur. In een witte kabeltrui, een sjaaltje nonchalant over zijn schouders, heet Paul van Vliet me welkom. Mede door zijn krullerige haar oogt hij jongensachtig, nog steeds, ondanks zijn hoge leeftijd. De ontvangstkamer in zijn grachtenpand is een in steenrood geschilderde ruimte die meer dan een halve eeuw cabaretgeschiedenis ademt. Gouden platen aan de ene muur, talloze ingelijste theateraffiches aan de andere. Aanleiding voor het bezoek is de concertreeks die Paul van Vliet gaat doen met het Noordpool Orkest van pianist en dirigent Reinout Douma, die onlangs de Groninger Cultuurpijs won. Maar voordat ik ook maar één vraag heb kunnen stellen, steekt Van Vliet van wal. “Weet je dat ik al zestig jaar in Groningen kom?”, zegt hij terwijl hij koffie maakt. “Met het Leids Studenten Cabaret in Huize Maas. Dat was mijn eerste kennismaking met de stad, in 1959. Zestig jaar! Precies de lengte van mijn carrière.”

Het zou niet lang duren voordat hij de overstap zou maken naar de schouwburgen. Jaar na jaar, tournee na tournee. Onafgebroken. Tot anderhalf jaar geleden, toen hij stopte met zijn reguliere shows. Dat reizen is hem nooit gaan vervelen, zegt hij, alleen de overnachtingen in hotels, dat had hij wel gezien. “Vooral omdat de familiehotels uitstierven. Die hadden een speciale kwaliteit. Zoals Dommering in Winschoten, daar was je een gast van de familie. Of bij de familie Ogterop in Meppel. Als ik daar kwam werd ik als een zoon van de familie opgenomen en mocht ik mee-eten aan tafel. En dan had je een juffie die mijn overhemden waste en streek. Dat was een hele persoonlijke band. Maar de hotelketens namen het over.”

Toen hij stopte zei zijn omgeving dat hij dat helemaal niet aan zou kunnen. Dat hij in een groot, zwart gat zou vallen. Dat zijn leven van schrijven en spelen een lange roes was waar hij nu abrupt uit zou ontwaken. En wat moet je dan? “Aan een iets ander leven beginnen”, zegt hij monter. Maar u bent al 82! Vier vingers priemen de lucht in. “84. Ik ben van 1935.”

Excuus. Waar bestond dat ‘iets andere leven’ uit?
“Ik had ooit op verzoek van de EO een brief geschreven, aan God. Jaren geleden. Toen al zeiden de mensen dat ik daarmee door moest gaan. Omdat ik daarin een heel andere stijl van schrijven had. Maar die brief verdween in een laatje. Totdat Jan Geurt Gaarlandt van uitgeverij Balans me stimuleerde meer brieven te schrijven. Ik schrijf eigenlijk niet zonder deadline. Iemand moet mij opjagen en dat werd Gaarlandt. Ik moet een datum hebben. Dat had ik met mijn shows ook. We moesten gewoon een première afspreken anders gebeurde het niet. Ik ben geen schrijver die gedisciplineerd iedere dag zijn uren maakt.”

En toen verscheen een jaar geleden het boek Brieven aan God en andere mensen.
“Ja. In de zevende druk ondertussen. Nadat het boek verschenen was heb ik er een tour door Nederland mee gemaakt. Daar gíng ik weer, alleen nu voor kleine zalen. En dat doe ik nog steeds. Dan laat ik me interviewen en lees ik voor. Hele leuke avonden zijn dat.”

Hoe anders is de stijl in uw boek dan in uw theaterteksten?
“Persoonlijker. Theatertaal is toch heel anders dan proza. De woordkeus en de intentie van een brief lijken niet op datgene wat je op het podium doet. Je kan in een brief directer zijn. Omdat je met je lezer een gesprek hebt van één op één. Op het toneel moet je niet ál te persoonlijk zijn, vind ik. Want dan wordt het gênant. Je probeert de persoonlijke dingen in het theater zo te schrijven dat ze in jouw gevoelens de hunne herkennen. Door dat boek kon ik persoonlijker zijn. Het mooie is dat op die ‘literaire avonden’ mensen me vragen mogen stellen. Daardoor kom ik op een directe en nieuwe manier in contact met mijn publiek. Nu pas hoor ik wat ik voor die mensen betekend heb in hun leven.”

Dat is ook wat, dat u daar na uw tachtigste achter moet komen.
“Het is een soort oogsten. Mensen vertrouwen me van alles toe. Vertellen dat ze door een bepaald lied besloten hebben te emigreren, een relatie hebben verbroken of juist zijn aangegaan.”

Heeft u het afgelopen jaar nooit gedacht dat u dus in uw programma’s veel persoonlijker had kunnen zijn?
“Nee, want die verhalen gingen altijd over de teksten uit mijn shows. Ik heb een lied dat heet Wanneer je zegt: ik wil geen kind. Daarin zing ik: Wanneer je zegt: ik wil geen kind/Dit is geen wereld meer voor kinderen/Dan zeg je eigenlijk: dit is geen wereld meer voor mij. Nu hoor ik dat mensen besloten hebben naar aanleiding van dat lied een kind te maken. Omdat ze dat ook vonden, ineens. Ik zing straks in de show met het Noordpool Orkest ook het lied Laatste Wens. Over dat ik thuis wil sterven en niet in de anonimiteit van een ziekenhuis. De laatste regel is: mijn laatste wens/mijn eigen bed/mijn eigen huis/en jouw intensive care. Mensen hebben om dat lied besloten om tegen de dokter te zeggen: ‘Ik wil naar huis.’ Dan zei zo’n medische staf: ‘Dat kan niet, je bent opgegeven.’ ‘Ja, maar hij zingt het!’ En die zijn naar huis gegaan. Dat soort verhalen hoor ik na afloop, als ik signeer. Die indringende werking van mijn teksten heb ik nooit beseft. Ik krijg, door dat boekje, nu ook allemaal handgeschreven brieven. Ze weten dat ik dat leuk vind. Door de komst van de e-mail is er een enorm rijke cultuur verloren. Daarom ook vroeg Reinout me een paar brieven te strooien tussen de liedjes die ik doe. Dus dat gaan we doen. Ik lees een paar brieven voor.”

Hoe is dat contact met Reinout Douma eigenlijk tot stand gekomen?
“Schouwburg Ogterop in Meppel bestond 150 jaar. Op het jubileumconcert heb ik vier liedjes gezongen met het Noordpool Orkest en dat beviel erg. Zowel mij als het orkest. Het klikte. Het is een leuk, jong orkest.”

Maar u zou toch stoppen met optreden?
“Nou, ik heb bij mijn afscheid gezegd: ‘Als er iets leuks op mijn pad komt, dan doe ik dat.’ En dat was dit. Negen concerten, dat is te overzien. Een prachtig orkest, vol en warm. Mijn liedjes worden opgetild door een orkest. Als die strijkers beginnen te zoemen. Prachtig.”

Ik neem aan dat Klaas van Dijk achter de piano zit?
“Jaaa. Als ik speel, speel ik met Klaas. Hij is mijn baken, ik speel al 25 jaar met hem. Hij is dan wel tandarts (in de Groningse Rivierenbuurt – LV ) maar in zijn hart is hij natuurlijk pianist. Een virtuoos, een geweldenaar. Het mooie van Klaas van Dijk is: het is een grote, zware man maar hij kan waanzinnig klein en gevoelig spelen. En verschrikkelijk uitpakken. Hij kan denderen op dat ding.”

Hoe gaat het programma eruit zien?
“Het zijn allemaal bestaande stukken, allemaal liedjes die ik het liefste doe. Die ook een beetje tijdloos zijn. Het oudste lied komt uit 1970: De zee. Jacques d’Ancona noemde dat ooit het mooiste milieulied aller tijden. Een prachtig compliment.”
Van Vliet zingt zachtjes: En als de zee, de zee zegt dat zij moe is/Wil dat zeggen dat het land er zeer beroerd aan toe is. “Dat is actueler dan ooit. Ook de onderwerpen van de andere liedjes zijn van alle tijden en van alle mensen. Neem het lied Overleven, waarin ik zing: Moet je hard zijn om te overleven/Tot de tanden toe bewapend voor je eigen veiligheid. Dat is in deze tijd natuurlijk ook heel erg aan de orde. Of mijn lied Jan Tamelijk, over zo’n persoon waar ik een vreselijke hekel aan heb: Gevoelig is belachelijk/Je laten gaan is hachelijk/Een kiem van enthousiasme/Dat sterft in zijn sarcasme/Hij zegt alles onder voorbehoud, gestuurd door zijn verstand.”

Die teksten rollen er nog makkelijk uit. U bent nu 84, heeft u nooit problemen met het onthouden van teksten?
“Nee, ik heb goddank een goed geheugen. Het publiek dat komt kijken zal geen standaard met teksten of een autocue zien. En ook geen monitor. Ik ben van de oude stempel, hè, ik luister naar de akoestiek van de zaal en niet naar monitoren. Ik kan zingen zonder dat ik me zelf hoor. Echt waar.”