Onderweg met cabaretier René Meurs
“Mijn technicus woont in Delft, waar ik zelf ook lang heb gewoond. De eerste jaren van mijn tourleven kwam hij mij met de bus thuis ophalen en reden we samen naar het theater. Inmiddels woon ik alweer vier jaar in Amsterdam. Soms stap ik nog bij hem in de bus, maar de meeste kilometers rijd ik tegenwoordig alleen. Veel minder gezellig natuurlijk.”
Wat maakt dat samen rijden zo veel leuker? “Mijn technicus is al vijftien jaar een van mijn beste vrienden.
We kenden elkaar al voordat ik cabaretier was en hij theatertechnicus. De bus is een beetje onze safe space. Daar vertellen we elkaar alles: dingen waar we mee zitten, verhalen, geheimen. Het grappige is dat het ook nooit stil is.”
Ja maf is dat hè. Dat juist in de auto vaak dat soort gesprekken ontstaan.
“Misschien komt dat ook doordat je elkaar niet hoeft aan te kijken. De één stuurt en is gefocust op de weg, de ander praat wat voor zich uit. Het gebeurt weleens dat een van ons heel lang aan het woord is en de ander niks anders doet dan: hmm-hmm, ja, absoluut, hmm-hmm. Soms is dat precies wat je nodig hebt
om even je hart te luchten.”
Hoe vaak speel jij?
“Vier avonden per week. Ik heb wat ze op de middelbare school noemen een vierkant rooster. Iedere woensdag, iedere donderdag, iedere vrijdag en iedere zaterdag. Van begin september tot eind april. Dit seizoen doe ik ruim honderd shows, volgend seizoen volgen nog tachtig reprises.”
Dan zijn jullie dus heel vaak op pad. Hoe gaat dat? Gehaktballetje hier, kroketje daar?
“Nee, dat doen we niet meer. In het eerste seizoen, dan praat ik over 2013, ben ik twaalf kilo aangekomen. We aten vier keer per week patat met kipsaté en op de terugweg een zak chips of winegums. En dan snel eten, zodat we bij het volgende benzinestation een nieuwe zak konden halen. Dat kon echt niet meer.”
Twaalf kilo in een jaar? Dat zijn heel wat winegums…
“Maar het is er ook weer af hè? Zet dat er maar bij. Ik ben topfit nu.”
Rijden jullie na afloop altijd weer terug naar huis?
“Als we twee of drie avonden achter elkaar in hetzelfde theater staan, pakken we soms een hotel. Maar eigenlijk slaap ik het liefst gewoon in mijn eigen bed. En mijn technicus wil in zijn spaarzame vrije tijd natuurlijk bij zijn gezin zijn. In maart speel ik bij jullie in De Oosterpoort, in september sta ik in de
Stadsschouwburg. In 2006 heb ik meegedaan aan het Groninger Studenten Cabaret Festival. Na de halve finales kreeg ik te horen dat het nog minstens tien jaar zou duren voordat ik weer in de Stadsschouwburg zou staan, zelfs als ik zou winnen. En ik haalde de finale niet eens. Oké, ze hebben gelijk gekregen: het
heeft veertien jaar geduurd. Maar dat ik er nu eindelijk sta, voelt als een overwinning. En dat moet natuurlijk gevierd worden, dus in september wordt het waarschijnlijk een nachtje Groningen.”
Is er een bijzonder reismoment dat je is bijgebleven? Pech onderweg, gestrand door ijzel?
“De enige keer dat bijna misging, was toen we een aantal jaren geleden onderweg naar Cultureel Centrum Den Herd in Bladel anderhalf uur lang vast stonden op de Moerdijkbrug. Op een gegeven moment belt mijn impresariaat: het theater vroeg zich af waar ik bleef. Dus ik zei: ‘Dat gaat nog wel even duren.’ Een
dik half uur voor ik het podium op moest, kwamen we aanrijden. Bleek de gastvrouw voor ons gekookt te hebben, de jongens van de techniek hadden wat lampen ingedraaid en de strijkbout was al warm. Zo lief!”
Heb je geen kaartje voor de uitverkochte voorstelling op zaterdag 28 maart? Op donderdag 24 september komt René van Meurs met Hunkert naar de Stadsschouwburg